Bureau
Dat het onderzoeken van het dossier R.R. vernietigend blijkt voor de werking van het betreffende bureau jeugdzorg is niet verbazingwekkend. Vele andere dossiers in vele bureaus jeugdzorg zouden hetzelfde lot ondergaan bij nader onderzoek. bureau jeugdzorg ligt onder vuur.
Soms zijn namen treffend gekozen zijn en drukken ze de kern van het onderwerp uit. Hulp aan kind en jongere is na omvangrijke fusies ondergebracht in bureau jeugdzorg. Een begrip geboren uit namen als Stichting Jeugd en Gezin, Kinderhulp en trotse namen als Pro Juventute – zelfs zonder kennis van Latijn klonk de positieve instelling door: het was ergens vòòr.
Ook de naam bureau jeugdzorg lijkt uitstekend gekozen. Het kernwoord is jeugdzorg: jeugd en zorg. Het onderwerp is de jeugd en de kernactiviteit is zorg. Zorg voor, zorg om, zorg met. Het drukt de nieuwe activiteiten uit: intensieve thuishulp, Families First, videohometraining. Het tweede woord zou de manier waarop de jeugdzorg vorm krijgt moeten uitdrukken: bureau. Als het begrip zichzelf trouw is, zou de werkwijze van het nieuwe bureau jeugdzorg meer papierwerk en formulieren behelzen. En inderdaad, de enthousiaste jeugdzorgwerker, vol vuur het werk ingegaan om de jeugd die hij of zij nog nauwelijks achter zich heeft te gaan helpen, wordt bedolven onder een berg papierwerk en moet het werk verantwoorden via talloze formulieren. Gericht als de jeugdzorger is op mensen is de computer niet altijd zijn of haar beste kameraad, maar nu moet er noodgedwongen veel tijd mee worden doorgebracht.
Omdat een bureau de neiging heeft om een zelfstandig leven te leiden, wordt er ook te weinig rekening gehouden met de behoeften van de werkers zelf. Dat was beslist niet hoe het bedoeld was, een betere, effectievere en efficiëntere hulp voor de jeugd was de leidraad.
Bureau jeugdzorg dreigt zijn doel voorbij te schieten. Bijvoorbeeld: tussen het kind en de plek die het meest geschikt voor hem of haar is, zitten een aantal schijven. De beoordelaar van de plaatsing kent het kind niet meer en voelt diens nood niet persoonlijk. Natuurlijk was de maatschappelijk werker van vroeger die stad en land afbelde om een goede plek te vinden voor een kind regelmatig wanhopig. Hij of zij verloor veel tijd aan telefoontjes, die nu door de plaatsingscommissie gedaan worden die over alle lege plekken geïnformeerd is. De wanhoop van de maatschappelijk werker vertolkte echter wel de nood van het kind. Ik ben bang dat die nu in protocollen verloren raakt.
Martine F. Delfos